Dynamisch meerjaren gebouwenplan

Geredeneerd vanuit de bedoeling is er een nieuwe vorm van een Integraal Huisvestingsplan ontwikkeld. In deze aanpak wordt aan de gebruiker gevraagd wat de bedoeling is en in hoeverre de huisvesting daar aan bijdraagt. Door dit aan alle partijen te vragen en de uitkomsten gezamenlijk te bespreken ontstaat er een plan dat op basis van gelijke informatie is en heldere afwegingscriteria  dat niets afdoet aan ieders recht en waarvoor ook geen aparte organisatie nodig is. Zo eenvoudig kan het zijn.

Het concept voor deze manier van werken is uitgewerkt door DeStock, de Stichting OPTI-School en de Stichting Het Beheercollectief Scholen en heeft de naam Meerjarengebouwenplan meegekregen. De basis wordt gevorm door drie elementen; gezamenlijke verantwoordelijkheid, een gelijke meetmethode voor kwaliteit en bundeling van geldstromen. De participanten aan dit proces hebben aangegeven dat behalve een mooi en breed gedragen plan ook winstpunten oplevert in de zin van efficiëntie, kennisontwikkeling en samenwerking.

Geen discussie over kwaliteit

Om de gezamenlijke verantwoordelijkheid vorm te geven heeft Stichting OPTI-school i.s.m. de TU Eindhoven een instrument ontwikkeld waarmee op een eenduidige wijze de kwaliteit van schoolgebouwen wordt bepaald. Door middel van een enquête onder het (onderwijzend) personeel en een gebouwscan wordt bepaald waar het betreffende gebouw staat op de meetlat van het Kwaliteitskader Huisvesting. Deze nulmeting dient als uitgangspunt voor het uitvoeringingsplan en is voor iedere school gelijk en objectief na te gaan. Dat scheelt enorm veel discussie.

Geld als vliegwiel

Om partijen te motiveren tot investering en de neiging tot onderhandelen voor het eigen belang tussen schoolbesturen te voorkomen, worden de geldstromen van alle partijen, de investeringen en de exploitatielasten, in een gezamenlijke pot gestopt. De hoogte van het bedrag in deze pot en de effectiviteit waarmee deze worden ingezet, bepaalt het tempo waarin schoolgebouwen op het juiste kwaliteitsniveau worden gebracht. Geen plan met jaartallen dus, maar een volgordelijke aanpak. En wat er dan ontstaat is dat alle partijen ineens een gezamenlijk belang hebben, namelijk om de slechtst presterende schoolgebouwen als eerste aan te pakken.

Sneller

Een gezamenlijk en transparant plan vanuit een meerjarenperspectief heeft als voordeel dat de besluitvorming sneller gaat dan bij losse projecten. Er is sprake van draagvlak en wederzijds begrip en veel minder rompslomp. En ook als alle scholen op niveau zijn, blijft het plan zijn waarde behouden volgens de opstellers. Nieuwe wijzigingen kunnen in samenspraak direct in het oorspronkelijke plan worden ingevoerd. Het is eigenlijk een dynamisch plan.  Een gezamenlijk Meerjarengebouwenplan is dus de laatste keer dat gemeente en schoolbesturen investeren in een breed integraal huisvestingsplan.

 

Doordecentralisatie als middel voor ontwikkeling en samenwerking

De gemeente Bergschenhoek werd in 2007 als VINEX groeigemeente geconfronteerd met een opgave om VO-onderwijs te realiseren. Tot die tijd kon men terugvallen op Rotterdam en een locatie in Bleiswijk. Maar door de aanwas was er de noodzaak ook eigen VO scholen binnen de grenzen te hebben. Maar hoe pak je dat aan wanneer het leerlingaantal nog niet op sterkte is en je geconfronteerd wordt met een forse investering. Doordecentralisatie bleek de best passende oplossing. Niet zelf heel de ontwikkeling aanpakken maar direct vanaf de start gebruik maken van de kennis bij de schoolbesturen. De financiering wordt door de schoolbesturen geregeld door middel van het door de gemeente garant staan voor de lening en de bekostiging koppelen aan de Algemene Uitkering van het Gemeentefonds. Hierdoor kun je kostenneutraal investeringen mogelijk maken.

Dit bleek een gouden greep te zijn toen de crisis toesloeg en de toen, door fusie met Berkel & Rodenrijs en Bleiswijk, gevormde gemeente Lansingerland als groeigemeente een zware last opliep met niet verkochte gronden. Door de doordecentralisatie kon juist gebruik worden gemaakt van de dalende rente zonder dat de gemeente last had van een te hoge financieringsdruk. De leerlingaantallen liepen op en meer en meer locaties werden ontwikkeld om aan de vraag te voldoen. Ook de bestaande scholen kregen nieuwe huisvesting en werden aangepast om de juiste capaciteit te kunnen onderbrengen. Dit vergt van de schoolbesturen scherpe investeringsplannen en inspanning om de populatie en instroom op peil te houden door in te spelen op de gevraagde onderwijsvormen.

Ondertussen begonnen de schoolbesturen met elkaar te overleggen om het onderwijsaanbod en de daarbij behorende onderwijshuisvesting passend te maken. Hierdoor ontstond een compleet aanbod voor alle doelgroepen en niveaus (met uitzondering van een gymnasium). Dit heeft ertoe geleidt dat in de meest recente Regionale afspraken de instroom en capaciteit is bepaald om alle locaties zo efficiënt mogelijk te laten draaien maar ook voldoende instroommogelijkheden te hebben voor de leerlingen in Lansingerland. Ook werken de besturen samen met vervolgopleidingen, maatschappelijke partners en het bedrijfsleven om zo het onderwijs maar ook de huisvesting optimaal in te zetten.

In 2017 is het doordecentralisatietraject afgerond. Alle gebouwen vallen onder de regeling. Er wordt nog één school uitgebreid en een laatste schoolgebouw wordt ontwikkeld.

Nu ontstaat er een stabiele situatie waar de capaciteit passend is aan de verwachte vraag. Een volgende stap hierin is om met de omliggende gemeente die niet binnen het RPO af te stemmen hoe het aanbod passend te maken en de toegankelijkheid van het juiste onderwijs te waarborgen. Door het verbeteren van inzicht in keuze en advies op basisscholen en het onderling afstemmen van de juiste onderwijsaanbod kan hierdoor ook in de regio een stabiele en daardoor efficiënte onderwijsvoorziening ontstaan.

Het lijk erop dat unieke aspecten die hebben geleidt tot het succes van de doordecentralisatie. Maar het belangrijkste effect is dat investeringen in onderwijshuisvesting passend, flexibel en in afstemming met de andere schoolbesturen wordt ontwikkeld. Dit voorkomt desinvesteringen en zorgt voor tijdig bijsturen wanneer het aanbod zich anders ontwikkeld dan verwacht. Door de gemeentelijke middelen in te zetten en met een garantieregeling kunne investeringen in onderwijshuisvesting gedaan worden op de momenten dat daar behoefte aan is om de kwaliteit van het gebouw en het onderwijskundige functionaliteit passend te maken of wanneer er voordelen te behalen zijn in de exploitatie en gebruik van de huisvesting. Hier langjarig met de onderwijs- en maatschappelijke partners en het bedrijfsleven aan werken levert een zeer stabiele basis op waarop de investeringsbeslissingen genomen kunnen worden. Kortom ook voor een bestaande situatie met een verscheidenheid aan onderwijsgebouwen kan de systematiek van doordecentralisatie dezelfde bijvangst hebben. Doordecentralisatie is daarbij geen voorwaarde maar het versneld wel het aanpassingsvermogen en de urgentie van de betrokken partijen.